- de functie van het oor >>
- het buitenoor >>
- het middenoor >>
- het binnenoor >>
- de cochlea >>
- de afferenten en het centraal auditief systeem >>
- de efferenten en het centraal auditief systeem >>
- het gehoor >>
De functie van het oor
Het oor is een zintuig dat dient om geluid op te vangen en over te brengen naar de hersenen. Het gehoororgaan is opgebouwd uit drie delen: het buitenoor, het middenoor en het binnenoor.
Het buitenoor bestaat uit de oorschelp en de uitwendige gehoorgang en speelt een belangrijke rol in de receptie van geluid. De oorschelp en de gehoorgang geleiden het geluid naar het trommelvlies. De oorschelp heeft een esthetische functie. De gehoorgang heeft een beschermende functie en vormt tevens een barrière naar het trommelvlies en het middenoor. Oorsmeer heeft ook een beschermende functie en voorkomt ontstekingen met schimmels of bacterien. De huid van de gehoorgang heeft een migrerende eigenschap, dat wil zeggen dat 'afval' van binnen naar buiten wordt afgevoerd, een soort van transportbandfunctie.
Het middenoor brengt de geluidstrillingen, via de gehoorbeentjesketen, over van het trommelvlies naar het slakkenhuis.
Het binnenoor bestaat onder andere uit het slakkenhuis dat de geluidstrillingen omzet in een elektrisch signaal voor de gehoorzenuw. Dit signaal kan worden doorgegeven aan de hersenen. Het binnenoor speelt een belangrijke rol in het evenwicht.
Het buitenoor
Het buitenoor bestaat uit de oorschelp (pinna) en de uitwendige gehoorgang (meatus acusticus externa). De oorschelp heeft een zeer flexibel kraakbeenskelet met diverse plooien (o.a. de helix en anti-helix) waarover de huid ligt. Het diepste deel noemen we de concha. Onderaan zit de oorlel die geen kraakbeen bevat. Juist voor de gehoorgang zit een kraakbeentje dat we de tragus noemen. Achter de oorschelp zitten spiertjes waarmee we de oorschelp (in beperkte mate) kunnen laten bewegen. De gehoorgang is bekleed met huid en bezit haarfollikels en klieren die het oorsmeer (cerumen) produceren. Het buitenste gedeelte van de gehoorgang bestaat uit kraakbeen, het meer naar binnen gelegen gedeelte bestaat uit bot.
Het middenoor
Het middenoor omvat het trommelvlies en de middenoorholte, waarin zich de drie gehoorbeentjes bevinden: de hamer (malleus), het aambeeld (incus) en de stijgbeugel (stapes). Aan de gehoorbeentjes zitten spiertjes (musculus tensor tympani aan de hamer en musculus stapedius aan de stijgbeugel). De middenoorholte is bekleed met slijmvlies dat aan gasuitwisseling doet en staat in verbinding met de neus-keelholte via de buis van Eustachius vooraan en met de luchtcellen van het mastoïd achteraan.
Het binnenoor
Het binnenoor (labyrint) bestaat structureel uit twee delen: een beenderig en een membraneus labyrint. Het buitenste beenderige labyrint bestaat enerzijds uit het vestibulum met de halfcirkelvormige of semicirculaire kanaaltjes (SCCs) en de otoliet orgaantjes (sacculus en utriculus), en, anderzijds, uit het slakkenhuis of de cochlea met receptoren voor het gehoor. Het binnenste membraneuze labyrint is een verzameling van zakjes en buisjes gevuld met endolymfe dat zich in het beenderig labyrint bevindt.
De cochlea
De cochlea of het slakkenhuis heeft een spiraalvormig verloop. Bij de mens zijn er 2,75 windingen. In het slakkenhuis bevinden zich 3 kanalen gevuld met vocht. De buitenste 2 kanalen zijn de scala vestibuli (bovenste) en de scala tympani (onderste). Zij hebben een beenderige, stijve wand en zijn gevuld met vocht, de perilymfe. Het binnenste kanaal heeft een vliezige, flexibele wand en is eveneens gevuld met vocht, de endolymfe. Dit binnenste kanaal wordt de scala media genoemd en bevat het orgaan van Corti, waar de receptorcellen voor geluiden liggen. Het orgaan van Corti rust op de basilaire membraan. Het dak van het orgaan van Corti is de tectoriële membraan, die collageen vezels bevat, een zekere flexibiliteit heeft en contact maakt met de cilia van de receptorcellen. De cellen van het orgaan van Corti zijn enerzijds steuncellen en anderzijds haarcellen. De steuncellen hebben een draagfunctie voor de ernaast gelegen cellen en voor de haarcellen. De haarcellen zijn de receptorcellen voor het gehoor. Het zijn de transducers, die de omzetting doen van geluidstrillingen naar elektrische zenuwimpulsen voor de gehoorzenuw. Aan hun top hebben zij een rij haartjes of cilia van verschillende grootte die met elkaar verbonden via fijne filamenten, de cross links aan de top van de cilia. Naast het grootste cilium ligt een kinocilium. Aan de basis is de haarcel verbonden met vezels van de gehoorzenuw. Men onderscheidt 2 types haarcellen. De binnenste haarcellen (IHC) vormen 1 rij van de basis naar de top van het slakkenhuis. De buitenste haarcellen (OHC) vormen 3 rijen van de basis naar de top van het slakkenhuis.
De afferenten en het centraal auditief systeem
De haarcellen zijn in contact met zenuwvezels, die de gehoorzenuw (de nervus cochlearis) gaan vormen. De afferente gehoorzenuwvezels verlaten het binnenoor via de inwendige gehoorgang en gaan van daaruit naar het centrale zenuwstelsel. De neuronen liggen in het spiraal ganglion.
Er zijn type I zenuwvezels (die vertrekken vanuit de binnenste haarcellen (IHC)), die niet-gemyeliniseerd zijn t.h.v. het orgaan van Corti en wel gemyeliniseerd zijn buiten het orgaan van Corti. Ongeveer 95% van de afferente zenuwvezels vertrekken vanuit de binnenste haarcellen (IHC), per binnenste haarcel (IHC) zijn dit ongeveer 20 zenuwvezels. De type II zenuwvezels vertrekken vanuit de buitenste haarcellen (OHC) en zijn niet-gemyeliniseerd. Slechts 5% van de afferente vezels vertrekt vanuit de buitenste haarcellen (OHC), per circa 10 buitenste haarcellen (OHC) is dit 1 vezel (dit gaat via collateralen). Per buitenste haarcel (OHC) zijn er verschillende collaterale vezels van verschillende neuronen.
Het eerste station in het centrale zenuwstelsel is de hersenstam. De gehoorzenuwvezels eindigen daar ter hoogte van de cochleaire kernen. In de cochleaire kern wordt er een synaps gevormd met vezels die ofwel aan dezelfde zijde blijven en naar het superieur olivaris complex lopen ofwel kruisen naar de overzijde en via het corpus trapezoideum naar ofwel het superieur olivaris complex of de laterale lemniscus lopen. Elk superieur olivair complex ontvangt informatie van beide oren. Vanuit het superieur olivaris complex wordt de informatie verder gedragen via de laterale lemniscus die eindigt in de colliculus inferior. Van daar vertrekken nieuwe vezels naar het corpus geniculatum mediale van de thalamus, om uiteindelijk ter hoogte van de auditieve cortex, die zich bevindt in de temporaalkwab ter hoogte van de gyrus van Heschl, verwerkt te worden. Informatie van elk oor gaat dus steeds naar beide hersenhelften
De efferenten en het centraal auditief systeem
De efferente bezenuwing bestaat uit een kleinere populatie vezels en zendt signalen vanuit de hersenen naar de cochlea. De signalen komen via de olivocochleaire bundel vanuit het supieur olivair complex. Het zijn circa 1600 neuronen waarvan de uiteinden vesikels bevatten met neurotransmitterstof (ACh). De meeste hiervan gaan naar de buitenste haarcellen (OHC) en vormen hier een directe synaps (presynaptische respons). Enkelen vormen een synaps ter hoogte van de binnenste haarcellen (IHC) met afferente neuronen (postsynaptische respons).
Het gehoor
Geluiden die het oor bereiken worden in eerste instantie opgevangen door de oorschelp, die het geluid richt naar de gehoorgang. De gehoorgang geleidt het geluid naar het trommelvlies. Door zijn tunnelstructuur, een soort orgelpijp van 2.5 cm met diameter 0.5-0.7 mm, is de gehoorgang in staat om geluiden (vooral hoge frequenties tussen 2000 en 5000 Hz) te versterken.
Het geluid dat het trommelvlies bereikt, veroorzaakt een trilling die wordt overgebracht op de gehoorbeentjes keten. De geluidstrillingen worden via de gehoorbeentjes doorgegeven naar het slakkenhuis. Het slakkenhuis is opgebouwd uit kanalen gevuld met vocht. Trilling van het geluid in lucht (de omgeving, de gehoorgang en de middenoorholte) zal omgezet worden in vloeistoftrillingen van de cochlea. Omdat trillingen in de lucht een lage weerstand en vloeistoftrillingen een grote weerstand hebben, is er op die plaats een verlies van geluidsenergie en is er versterking nodig. Het middenoor heeft voor deze transfer enkele typische eigenschappen zodat geluidstrillingen efficiënt kunnen overgedragen worden naar de cochlea. Het eerste en belangrijkste mechanisme om geluiden te versterken is de oppervlakteverhouding tussen het trommelvlies (50-90 mm2) en het ovaal venster (3-4 mm2): de geluidsdruk ter hoogte van het trommelvlies met een groot oppervlak wordt geconcentreerd op een kleiner oppervlak van het ovaal venster. Hierdoor is een drukstijging mogelijk van 15-20x (afhankelijk van de toonhoogte) ter hoogte van het ovaal venster. Het tweede, en minder belangrijke, mechanisme is het hefboomprincipe van de gehoorbeentjes keten. De draaipunten van de gehoorbeentjes zijn zo geschikt dat er een drukstijging mogelijk is met factor 1,3 - 2.
Het geluid dat de cochlea bereikt zal een golfbeweging veroorzaken van het vocht in de scala’s. Dit veroorzaakt een beweging van de basilaire membraan, waarop zich het orgaan van Corti bevindt, alsook een beweging van de tectoriële membraan, die contact maakt met de cilia van de haarcellen. De verplaatsing van de cilia is een prikkeling van de haarcel. Hier worden vochtdruk trillingen omgezet in elektrische signalen en ontstaat een actiepotentiaal in de gehoorzenuwvezel.
Wil u meer weten over oor- en gehoorproblemen?
Uitgebreide informatie over oor- en gehoorproblematiek is steeds te verkrijgen via onze artsen.
Let op!
De informatie hierboven is de beschrijving in grote lijnen. In elk individueel geval zal het verhaal steeds wat kunnen afwijken van hetgeen hierboven werd beschreven.